Globidens
| Globidens Status: Uitgestorven Fossiel voorkomen: Laat-Krijt | |||||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| |||||||||||||
| Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
| Geslacht | |||||||||||||
| Globidens Gilmore, 1912 | |||||||||||||
| Typesoort | |||||||||||||
| Globidens alabamaensis | |||||||||||||
| |||||||||||||
| Schedel van Globidens dakotensis | |||||||||||||
| Afbeeldingen op | |||||||||||||
| |||||||||||||
Globidens is een geslacht uit de Mosasauridae, een familie van uitgestorven in zee levende hagedissen. Deze dieren leefden ongeveer 85 tot 66 miljoen jaar geleden tijdens het Laat-Krijt.
Fossiele vondsten en naamgeving
Fossielen van Globidens zijn met name gevonden in Noord-Amerika in afzettingen van warme ondiepe zeeën, zoals de Western Interior Seaway. Daarnaast zijn vondsten gedaan in Afrika en Azië, zoals in de Mocuio-formatie in Angola.
Globidens alabamaensis
Charles Whitney Gilmore trof in de collectie van het United States National Museum een fragmentarisch skelet aan waarvan weinig meer bekend was dan het label: Cretaceous, In Bogue Chitto Prairies west of Hamburg continuation of same. Perry and Dallas Co., Ala. Collected by L. C. Johnson. Lawrence C. Johnson werkte voor de United States Geological Survey en voerde van 1886 af onderzoek uit in Alabama. De vondst werd kennelijk gedaan in Perry County of Dallas County.
In 1912 benoemde Gilmore de typesoort Globidens alabamaensis. De geslachtsnaam is een combinatie van het Latijn globus, "bol", en dens "tand", een verwijzing naar de gezwollen tandkronen. De soortaanduiding verwijst naar de herkomst uit Alabama.

Het holotype, USNM 6527, is gevonden in een laag van de Arcola Limestone Member, van de Mooreville Chalk Formation, door Gilmore nog aangeduid als de Selmaformatie, welke laag stamt uit het middelste Campanien. Het bestaat uit een skelet met schedel. Bewaard zijn gebleven het linkerbovenkaaksbeen, tanden, het voorhoofdsbeen, het rechterprespleniale en een achterste halswervel. Talrijke latere vondsten zijn aan de soort toegewezen, hoewel Globidens binnen de Noord-Amerikaanse context geldt als een zeldzame soort.
Andere soorten
In 1913 benoemde Louis Dollo een Globidens fraasi waarvan de soortaanduiding Eberhard Fraas eert. Dat werd in 1924 het aparte geslacht Compressidens en in 1969 Carinodens.
In 1935 benoemde Erika von Huene een Globidens? timorensis op basis van tanden. Het vraagteken geeft al aan dat ze niet zeker was van de plaatsing. Dat werd in 2019 bevestigd toen bleek dat het om een lid van de Ichthyosauria ging.
Ook in 1935 benoemde Otto Zdansky een Globidens aegyptiacus. Dat werd het aparte geslacht Igdamanosaurus.
In 1961 benoemde Eugène Marinus Kruytzer een Globidens belgicus. Deze wordt tegenwoordig gezien als een Carinodens belgicus.
In 1975 benoemde Dale Russell een Globidens dakotaensis op basis van vondsten uit South Dakota. Het holotype is specimen FMNH PR 846, een skelet met schedel.
In 2005 benoemde Nathalie Bardet een Globidens phosphaticus uit de fosfaatlagen van Marokko. Het holotype is OCP.DEK/GE 337, een tand.
In 2007 benoemde James Martin een Globidens schurmanni. Het holotype is SDSM 74764, een schedel met onderkaken uit South Dakota die vijf jaar lang door William R. Schurmann geprepareerd werd.
In 2009 benoemde Hani Kaddumi een Globidens hisaensis. Het holotype of reeks syntypen ERMNH HPF/HM 1-12 is gevonden in de fosfaatmijn van Hisa in Jordanië en bestaat uit twaalf losse tanden.
In 2019 benoemde Aaron Leblanc een Globidens simplex. De soortaanduiding duidt op de vereenvoudigde bouw van tanden en wervels. Het holotype is MNHN.KHG.221, een schedel met halswervels en ribben uit de fosfaatlagen van het Maastrichtien van Marokko.
Kenmerken

Globidens was ongeveer zes meter lang. Net als de kleinere verwant Carinodens had deze mosasauriër ronde, stompe tanden voor het kraken van pantsers zoals die van ammonieten en hun verwanten, tweekleppigen en kleine zeeschildpadden.
Russell gaf in 1975 verschillen aan tussen Globidens alabamaensis en G. dakotaensis. Bij de eerste is de hoogte van de tandkronen minder dan de grootste kroondiameter achter de zevende maxillaire tand. De kroonlengte is groter dan de kroonbreedte bij tanden voor de tiende maxillaire tand. Het bovenkaaksbeen is lang en het voorhoofdsbeen is smal. Het voorhoofdsbeen raakt de bovenrand van de oogkas net.
Bij G. dakotaensis is de hoogte van de tandkronen minder dan de grootste kroondiameter achter de vierde maxillaire tand. Het voorhoofdsbeen is breed. Het voorhoofdsbeen raakt de oogkas niet. Beide soorten hebben veertien dentaire tanden per zijde.

In 2005 werden verschillende onderscheidende kenmerken van G. phosphaticus aangegeven. Het gebit is sterk heterodont. De voorste tanden vormen brede kegels, hoger dan horizontaal lang, meer naar achteren worden ze gekromd en dan recht, met aparte snijranden aan het spits. De middelste tot achterste tanden zijn gezwollen, voor in de reeks hoger dan horizontaal breed maar achter in de reeks breder dan hoog, onregelmatig ovaal in dwarsdoorsnede met een gezwollen achterste oppervlak en een grote eccentrische en naar achteren gebogen uitstulping aan het spits, met verticale troggen op de binnenzijden en buitenzijden, zonder snijranden en het tandglazuur bedekt met ruwe vervloeiende richels.
Globidens schurmanni zou een tussenvorm geweest zijn tussen de soorten uit Alabama en G. phosphaticus. De tanden zouden hoger geworden zijn, de stut op de achterzijde van de tand verdween, de omvang nam toe en de hele bouw van de tand werd "massief".
In 2009 werd een diagnose geven van G. hisaensis. Het gebit is sterk heterodont, dus van verschillende bouw. De voorste tanden zijn recht, de meer achterste zijn naar achteren gekromd, en hoger van breed zonder snijranden en met verticale troggen. De middelste tanden zijn gezwollen, ovaal in dwarsdoorsnede met een enkele verticale trog op de achterzijde en gezwollen vlakken op de achterzijde. De middelste tot achterste tanden zijn onregelmatig ovaal op het spits bezien en in zijaanzicht. Hun horizontale breedte ligt een kwart groter dan de hoogte van de tandkroon. De achterrand van hun kroon is boller dan de voorrand. Hun binnenzijde heeft horizontale rimpels en minstens één middelste/achterste tand heeft een karakteristieke brede groeve op de achterzijde. De achterste tanden zijn laag, breed, min of meer rond in zijaanzicht en rond op het spits bezien. Het tandglazuur toont vervloeiende richels.
Globidens simplex mist de zwellingen en troggen op de achterste tanden en zygosfenen of zygantra, dus de secundaire gewrichtsuitsteeksels, op de halswervels. De ribben zijn massief gebouwd.
Fylogenie

Globidens is in de Mosasaurinae geplaatst, vaak als zustersoort van Carinodens.
Het volgende kladogram toont een mogelijke stamboom.
| Mosasaurinae |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levenswijze
Globidens had een durofage levenswijze: prooidieren met een hard pantser werden gekraakt door de gezwollen achterste tanden waarvan de bolle bouw geoptimaliseerd was om een hoge verticale druk te weerstaan. In 2007 werd een exemplaar gemeld met gebroken tweekleppigen behorend tot de Inoceramidae in de buikholte. Die weekdieren hebben brede platte schelpen met een dunne wand en een grote inhoud, wat ze tot een gewilde prooi moet hebben gemaakt.
Literatuur
- Gilmore, Charles W. 1912. "A new mosasauroid reptile from the Cretaceous of Alabama". Proceedings of the United States National Museum. 41(1870): 479–484
- Louis Dollo. 1913. "Globidens Fraasi, mosasaurien mylodonte nouveau du Maestrichtien (Crétacé supérieur) du Limbourg et l'Éthologie de la nutrition chez les mosasauriens". Archives de Biologie 28: 609-626
- Louis Dollo. 1924. "Globidens alabamaensis, mosasaurien américain retrouvé dans le Craie d'Obourg (Shonien supérieur) du Hainaut, et les mosasauriens de la Belgique en général". Archives de Biologie 34: 163-213
- Zdansky, Otto 1934. "The Occurrence of Mosasaurs in Egypt and in Africa in general". Bulletin de l'institut d'Égypte. 17(1): 83–94
- Huene, E. von. 1935. "Mosasaurier-Zähne von Timor". Zentralblatt für Mineralogie, Geologie und Palaeontologie; in Verbindung mit den Neuen Jahrbuch für Mineralogie, Geologie und Palaeontologie. Stuttgart. Abt. B 10: 412-416
- Leonardi, P., and R. Malaroda. 1946. "Prima segnalazione di un mosasauro del genere Globidens nel Cretaceo del’Egytto". Acta Pontificia Academia Scientorum 10: 183–188
- Price, L.I. 1957. "A presença de Globidens no Cretácico superior do Brasil". Boletim da Divisão de Geologia e Mineralogia 169: 1–24
- Kruytzer, E.M. 1961. "Een nieuwe Mosasaurier voor ons land. Globidens belgicus (Woodward 1891). Natuurhistorisch Maandblad 50 (7-8): 72-73
- Bardet, N.; Pereda Suberbiola, X.; Iarochene, M.; Amalik, M. & Bouya, B. 2005. "Durophagous Mosasauridae (Squamata) from the Upper Cretaceous phosphates of Morocco, with description of a new species of Globidens". Netherlands Journal of Geosciences. 84(3): 167–176
- Russell, Dale. 1975. "A new species of Globidens from South Dakota, and a review of globidentine mosasaurs". Fieldiana Geology. 33(13): 235–256
- Everhart, M.J., and P.A. Everhart. 1996. "First report of the shell crushing mosasaur, Globidens sp., from the Sharon Springs Member of the Pierre Shale (Upper Cretaceous) of Western Kansas". Transactions of the Kansas Academy of Science 15(Abstracts): 17
- Bardet, N.; Pereda Suberbiola, X.; Iarochene, M.; Amalik, M. & Bouya, B. 2005. "Durophagous Mosasauridae (Squamata) from the Upper Cretaceous phosphates of Morocco, with description of a new species of Globidens". Netherlands Journal of Geosciences. 84(3): 167–176
- Martin, J.E. 2007. "A new species of the durophagous mosasaur, Globidens (Squamata: Mosasauridae) from the Late Cretaceous Pierre Shale Group of central South Dakota, USA". Pages 167-176 in: Martin, J.E. and Parris D.C. (eds.), The Geology and Paleontology of the Late Cretaceous Marine Deposits of the Dakotas. Geological Society of America, Special Paper 427
- Martin, J.E. and Fox, J.E. 2007. "Stomach contents of Globidens, a shell-crushing mosasaur (Squamata), from the Late Cretaceous Pierre Shale Group, Big Bend area of the Missouri River, central South Dakota". Geological Society of America Special Papers, 427: 167-176
- Kaddumi, Hani F. 2009. "A new species of Globidens (Squamata: Mosasauridae) from the late Campanian-early Maastrichtian of Jordan". Fossils of the Harrana Fauna and the Adjacent Areas. Amman: Eternal River Museum of Natural History.
- LeBlanc, Aaron; Mohr, Sydney & Caldwell, Michael. 2019. "Insights into the anatomy and functional morphology of durophagous mosasaurines (Squamata: Mosasauridae) from a new species of Globidens from Morocco". Zoological Journal of the Linnean Society. 186(4): 1026-1052
- Eric W.A. Mulder & John W.M. Jagt. 2019. "Globidens(?) timorensis E. VON HUENE, 1935: not a durophagous mosasaur, but an enigmatic Triassic ichthyosaur". Neues Jahrbuch für Geologie und Paläontologie - Abhandlungen. 293(1): 107–116

