Occultonectia
De Occultonectia zijn een groep Plesiosauria.
In 2018 vonden Valentin Fischer, Roger Benjamin James Benson, Patrick Scott Druckenmiller, Hilary Frances Ketchum en Nathalie Bardet dat Plesiopleurodon, de ‘Richmond pliosaur’ (specimen QM F18041) en Sulcusuchus erraini een aparte aftakking vormen in de Polycotylidae. Ze besloten die clade te benoemen als de Occultonectia. De naam is een combinatie van het Latijn occultus, "verborgen" en het Grieks νηκτης, "zwemmer". Het is een verwijzing naar het feit dat alle leden van de groep ooit fout geïdentificeerd zijn als Crocodyliformes, Pliosauridae of Leptocleidia. Ook is Sulcusuchus een van de laatste plesiosauriërs wat een lange verborgen ontwikkelingslijn impliceert.
De klade is gedefinieerd als de groep bestaande uit Plesiopleurodon wellesi en alle soorten nauwer verwant aan Plesiopleurodon dan aan Polycotylus latipinnis, Pahasapasaurus haasi of Palmulasaurus quadratus. Fischer ried aan de naam niet te gebruiken als in een analyse Sulcusuchus niet in de klade viel.
De groep bestaat uit kleine korthalzige vormen uit het Opper-Krijt. Ze hadden zich al afgesplitst bij het begin van het late Krijt, honderd miljoen jaar geleden. Ze stierven vermoedelijk uit aan het eind van het Krijt. Toen was de diversiteit van de Polycotylidae al sterk teruggelopen en het kan zijn dat rivieren een laatste toevluchtsoord vormden.
Verschillende synapomorfieën, gedeelde nieuwe kenmerken, zijn voorgesteld. Een beperkt aantal kan vastgesteld worden indien vergeleken wordt met een ruime gegevensverzameling. De snuitlengte is gereduceerd tot tussen de 45% en 55% van de totale schedellengte. De rand van de tandrij van de bovenkaak is in zijaanzicht golvend of geschulpt. De bovenste middenrichel van de praemaxillae is langwerpig, lopend van de zone tussen de oogkassen tot de punt van de snuit. Op de onderzijde van de symfyse van de onderkaken bevindt zich een opstaande kiel. De tanden hebben ruwe lengterichels in het glazuur. Het aantal tanden in het bovenkaaksbeen is groot, hoger dan achtentwintig. Er is geen tweede extra verbening achter de lengteas die articuleert met het opperarmbeen of dijbeen. De voorste vin is smal, tussen de 3,1 en 3,5 langer dan breed.
Als met een kleinere verzameling soorten wordt vergeleken is het aantal groter. Het squamosum heeft in de welving een afgeronde bovenkam. De achterste holten tussen de pterygoïden zijn horizontaal kort. Het angulare is lang en maakt deel uit van de symfyse van de onderkaken. De doornuitsteeksels van de nek en de rug hebben op hun achterzijde langwerpige verticale groeven. Het aantal ruggenwervels is laag. Het ravenbeksbeen mist foramina of doorboringen. Het darmbeen is golvend.
Het volgende cladogram toont de positie in de evolutionaire stamboom.
| Leptocleidia |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
- (en) Fischer, V., Benson, R. B. J., Druckenmiller, P. S., Ketchum, H. F., Bardet, N. (2018-03). The evolutionary history of polycotylid plesiosaurians. Royal Society Open Science 5 (3): 172177. ISSN:2054-5703. PMID: 29657811. PMC: PMC5882735. DOI:10.1098/rsos.172177.