Johannes Schotel

Johannes Schotel
Johannes Schotel
Johannes Schotel
Geboortedatum 1 juli 1825
Geboorteplaats Dordrecht
Sterfdatum 9 april 1914
Sterfplaats Haarlem
Nationaliteit Nederlandse
Kerkelijke functie
Kerkgenootschap Christelijke Gereformeerde Kerken
Ambt Predikant
Kerkelijke loopbaan
1872 Predikant Bergambacht
1873 Predikant Dinteloord
1875 Predikant Alphen aan den Rijn
1881 Predikant Scheveningen
1883 Predikant Haarlem
1893 Predikant Utrecht
1896 Predikant Haarlem
Portaal  Portaalicoon   Christendom

Johannes Schotel (Dordrecht, 1 juli 1825 - Haarlem, 9 april 1914) was als predikant van grote betekenis voor de Christelijke Gereformeerde Kerk na 1892. Hij stond bekend als "Schotel van Haarlem."

Biografie

Johannes Schotel werd geboren op 1 juli 1825 in Dordrecht. Hij werkte als rijksambtenaar in Rotterdam. Op 19-jarige leeftijd kwam hij tot bekering. Hij studeerde theologie onder leiding van de Kruisdominee D. Klinkert (1818-1890). Na de vereniging van 1869 ontstond in Rotterdam de Christelijke Gereformeerde Kerk. In 1872 werd hij predikant in Bergambacht. Zijn volgende gemeenten waren Dinteloord (1873), Alphen aan den Rijn (1875), Scheveningen (1881), Haarlem (1883), Utrecht (1893) en nogmaals Haarlem (1896).

Na 1892 maakte hij enige tijd deel uit van de Gereformeerde Kerken, maar nam in 1893 een beroep aan van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Utrecht. In 1896 keerde hij als christelijk-gereformeerd predikant terug in Haarlem.

Van zijn hand verschenen verschillende prekenbundel. Ook schreef hij regelmatig in het kerkelijk blad De Wekker. Een vaste rubriek van hem was: Brieven aan een vriend in Ulrum, waarin hij zijn commentaar gaf op het kerkelijke leven van zijn dagen.

Schotel overleed op 9 april 1914 in Haarlem.

Publicaties

Literatuur

  • Schotel jr., J, Levensschets van ds. Schotel in: Jaarboekje der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland voor het jaar 1915, Dordrecht z.j.
  • Haas, Joh. de, Johannes Schotel in: Gedenkt uw voorgangers I, Haarlem 1984
  • Bel, A. e.a. Predikanten en Oefenaars, biografisch woordenboek van de Kleine Kerkgeschiedenis, pp. 205-207