Erwin Blumenfeld
| Erwin Blumenfeld | ||
|---|---|---|
| Erwin Blumenfeld | ||
| Algemene informatie | ||
| Land | Duitsland | |
| Geboortedatum | 26 januari 1897 | |
| Geboorteplaats | Berlijn | |
| Overlijdensdatum | 4 juli 1969 | |
| Overlijdensplaats | Rome | |
| Werk | ||
| Beroep | fotograaf, modefotograaf | |
| Werkveld | fotografie | |
| Werkplaats | Amsterdam, Parijs, New York | |
| Studie | ||
| School/ |
Askanian Gymnasium | |
| Familie | ||
| Echtgenoot | Lena Citroen | |
| Partner(s) | Kathleen Blumenfeld | |
| Kinderen | Yorick Blumenfeld, Heinz Blumenfeld, Lisette Blumenfeld | |
| Persoonlijk | ||
| Woonplaats | Amsterdam, Parijs, New York | |
| Talen | Duits, Engels | |
| Diversen | ||
| Website | Officiële website | |
| De informatie in deze infobox is afkomstig van Wikidata. U kunt die informatie bewerken. | ||
Erwin Blumenfeld (Berlijn, 26 januari 1897 - Rome, 4 juli 1969) was een Duits-Amerikaanse fotograaf, hoofdzakelijk actief in modefotografie en portretkunst. Hij experimenteerde veel met vorm, belichting en inhoud, vooral in de jaren van 1940 tot 1960. Zijn werk heeft vaak een dromerige of surrealistische kwaliteit.
Hij begon zijn carrière in Nederland. Hoewel Blumenfeld negatief terugkeek op zijn tijd in Nederland, bleek deze periode van wezenlijk belang voor zijn artistieke vorming. De combinatie van geringe commerciële druk en de steun van ruimdenkende vrienden gaf hem de vrijheid om zijn eigen stijl te ontplooien. De experimenten in Nederland legden de basis voor zijn latere artistieke en commerciële succes in Parijs en New York. Blumenfeld behoorde, samen met Paul Citroen en in mindere mate Eva Besnyö, tot de pioniers van de moderne portretfotografie in Nederland.
Levensloop
Blumenfeld werd geboren uit atheïstische, joods-vrijdenkende ouders.[1] In 1903 ging hij naar het humanistische Askanisches Gymnasium in Kreuzberg (Berlijn), en raakte er bevriend met Paul Citroen. Toen hij op 10-jarige leeftijd voor een blindedarmontsteking een operatie moest ondergaan, kreeg hij als beloning zijn eerste camera.[2] Hij was 14 toen hij zijn eerste zelfportret maakte.
In 1913 overleed zijn vader waardoor hij zijn opleiding moest afbreken. Hij ging in de leer bij een groothandel in dameskleding. Hij bevond zich, samen met Paul Citroen, in kunstenaarskringen rond George Grosz. Met Grosz waren zij betrokken bij het Berlijnse dadaïsme. In 1917 werd hij als ambulancier in het Duitse leger ingedeeld en diende aan het front, waar hij vooral lijken vervoerde en als administrateur voor een legerbordeel werkte. Na de Eerste Wereldoorlog verhuisde Blumenfeld naar Nederland. Na aanvankelijk als assistent in een boekhandel te hebben gewerkt, keerde hij terug naar zijn oorspronkelijke beroep en trad in dienst als inkoper bij Gerzon. In 1920 begon Blumenfeld met het gebruiken van het pseudoniem Jan Bloomfield voor zijn dadaïstisch werk.[3] Hij richtte samen met Paul Citroen de fictieve Hollandse Dadacentrale op en tekende een petitie tegen het verbod op Chaplins films in Duitsland. Hij noemde zichzelf in 1921 op een ansichtkaart aan Tristan Tzara "Bloomfield President Dada-Chaplinist".[4]
In 1921 trouwde hij met Lena Citroen, een nichtje van Paul Citroen, met wie hij al vanaf 1915 een briefwisseling had onderhouden. In 1923 opende hij in Amsterdam de Fox Leather Company, een luxe tassen- en lederwarenwinkel, in de Kalverstraat 116.[5]
In zijn vrije tijd fotografeerde Blumenfeld aanvankelijk zonder professionele bedoelingen zijn naasten in huiselijke sfeer, wat hem de ruimte gaf om op speelse wijze de basis te leggen voor zijn eigen stijl. Vanaf de tweede helft van de jaren twintig poseerde Paul Citroen regelmatig voor zijn experimentele fotosessies. Deze sessies kregen later een vervolg met Carel van Lier en werden gekenmerkt door een absurdistische, theatrale stijl. De foto's waren toen nog vooral experimenteel qua inhoud, niet wat betreft techniek. Tussen 1923 en 1935 combineerde hij zijn lederwarenwinkel met experimentele fotografie, het schrijven van absurdistische gedichten en verhalen, schilderen, en het vervaardigen van dada-collages. Blumenfeld portretteerde tal van culturele prominenten uit het interbellum, zoals Paul Ctroen, Carel van Lier, Charley Toorop, Ernst en Karin van Leyden, Jan Kalf, Wim Schuhmacher, Raoul Hynckes, Chana Orloff en John Rädecker, niet vanwege zijn bekendheid als fotograaf, maar omdat hij actief was in dezelfde avant-gardistische kringen.
In 1932 toonde Blumenfeld zijn fotografisch werk aan het door hem bewonderde tijdschrift Der Querschnitt, dat zijn werk echter afwees. In datzelfde jaar wist hij echter als eerste fotograaf te exposeren in de Kunstzaal van zijn vriend Carel van Lier. Deze expositie, Erwin Blumenfeld. Foto’s, wekte verontwaardiging bij de gevestigde fotografiewereld: zijn experimentele werk werd als ongepast gezien in een ruimte die voor hen vrijwel onbereikbaar was. De kritiek in vakbladen was dan ook fel. Binnen het conservatieve milieu van vakfotografen kreeg Blumenfeld geen erkenning, maar in avant-gardistische kunstenaarskringen werd zijn werk wél gewaardeerd. Na de kritiek op zijn technische tekortkomingen, groeide Blumenfeld binnen een jaar uit tot een meester in de donkere kamer. Hij experimenteerde met solarisatie, doordrukken en tegenhouden, dubbeldruk en rigoureuze uitsnijdingen, beïnvloed door avant-gardisten als Man Ray. Met zijn tentoonstelling Cinquante têtes de femmes, in 1933, benadrukte Blumenfeld dat de vrouw zijn favoriete onderwerp was; in Nederland ontwikkelde hij hiervoor een herkenbare visie die zijn latere werk blijvend zou kenmerken. Deze tweede tentoonstelling werd gunstiger ontvangen. Nadien had hij nog tentoonstellingen in de Toonzaal Sierkunst in Arnhem, Studio 22 in Rotterdam en de Esher Surrey Gallery in Den Haag. Bovendien nam hij deel aan een door Paul Citroen georganiseerde groepstentoonstelling in de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam.[6]
In 1933 reageerde Blumenfeld op Hitlers machtsovername met een fotomontage die de ontmenselijking van de dictator uitbeeldt. Hij combineerde een portret van Hitler met een afbeelding van een schedel.[3] In 1934 werkte Blumenfeld kort voor de Duitse filmstudio UFA, maar hij vertrok voortijdig vanwege de toenemende druk van het naziregime.

Het portret Tara Twain, My first American girl in 1935 betekende voor Blumenfeld de doorbraak naar een internationaal publiek. Na publicatie van dit werk in 1936 in het Franse tijdschrift Arts et Métiers Graphiques kreeg zijn werk een plaats binnen de internationale moderne fotografie.
In 1936 ging zijn lederwarenwinkel failliet, en bleef voor hem alleen de fotografie over. Hij had kennis gemaakt met Geneviève Rouault, dochter van de schilder Georges Rouault. Zij bood aan om zijn foto's tentoon te stellen in haar tandartspraktijk in Parijs. In 1936 verhuisde Blumenfeld naar Parijs, waar hij onder anderen Georges Rouault en Henri Matisse portretteerde. Galerie Billiet toonde zijn portretten. Het tijdschrift Verve drukte 17 foto's van hem af. Deze foto's trokken de aandacht van Cecil Beaton, die zijn talent herkende en hem hielp aan een contract bij Vogue. Dankzij contacten als Beaton en Tériade wist Blumenfeld vervolgens door te dringen tot vooraanstaande modetijdschriften. In het nog jonge vakgebied van de modefotografie bracht hij vernieuwing en eigenheid. In 1937 werd de fotomontage van Hitlers gezicht ook in Galerie Billiet getoond wat leidde tot een officiële klacht van de Duitse ambassadeur en vernieling van de galerie. In 1939 reisde hij voor het eerst naar de Verenigde Staten en kreeg van het Amerikaanse blad Harper's Bazaar de opdracht om in Parijs de voorjaarscollectie te fotograferen.
In aanloop van de Tweede Wereldoorlog werd hij in Frankrijk met een Duits paspoort als ongewenst vreemdeling geïnterneerd. Na omzwervingen langs meerdere interneringskampen, vluchtte hij in 1941 met zijn gezin naar New York, waar hij aanvankelijk een studio deelde met de modefotograaf Martin Munkácsi. In december 1941 maakte hij zijn eerste omslag in kleur. Blumenfeld groeide uit tot een van de best betaalde modefotografen ter wereld. Hij maakte duizenden foto's voor tijdschriften als Life, Harper's Bazaar, Cosmopolitan en Vogue. Vanaf 1955 raakte zijn modefotografie op de achtergrond en richtte hij zich voornamelijk op reclamewerk, waarmee aanzienlijk meer te verdienen viel.
Blumenfeld stelde een overzichtswerk My 100 best photos samen. Hij schreef ook de autobiografie Einbildungsroman. Pogingen om het boek bij Duitse uitgeverijen onder te brengen liepen op niets uit, vermoedelijk vanwege de uitgesproken anti-Duitse toon. De biografie verscheen 7 jaar na zijn dood eerst in het Frans onder de titel Jadis et Daguerre. Blumenfeld was kritisch tegenover veel zaken en beschreef zichzelf als een "geboren mopperpot". Zijn levenshouding werd gekenmerkt door een satirische en tegendraadse instelling. Hij beschouwde ouder worden als de grootste tragedie van het leven. Deze confrontatie trof hem des te sterker, omdat hij zich omringde met modellen die ogenschijnlijk eeuwig jong leken te blijven. Hij overleed in Rome aan een zelf uitgelokte hartaanval, uit angst voor ziekte en aftakeling. De laatste bladzijden van zijn autobiografie lagen voltooid in zijn typemachine.[7] Hij werd in Rome begraven.
In Nederland wordt zijn werk bewaard in het Rijksprentenkabinet in Leiden, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Haags Gemeentemuseum. Tentoonstellingen vonden plaats in onder andere het Fotomuseum Den Haag (2006) en het Joods Historisch Museum (1999).
Externe links
- Erwin Blumenfeld. Depth of Field. Geraadpleegd op 17 juni 2025
- Erwin Blumenfeld. RKD — Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. Geraadpleegd op 17 juni 2025
- Zijn Hollandse jaren 1918-1936, Erwin Blumenfeld. Fotomuseum Den Haag. Geraadpleegd op 17 juni 2025
- The Man Who Shot Beautiful Women, Erwin Blumenfeld. BBC Arts Production, 2013
- Fotomuseum Den Haag (2006) Erwin Blumenfeld, His Dutch Years 1918-1936. Rotterdam: Veenman Publisers
- Erwin Blumenfeld, de joodse Céline. The Max Pam Globe. december 2013. Geraadpleegd op 27 juni 2025
- ↑ Endelman, Todd (2010). Broadening Jewish History. Liverpool: Liverpool University Press.
- ↑ Jadis et Daguerre, Erwin Blumenfeld. Actes Sud, Geraadpleegd op 17 juni 2025
- ↑ a b Exhibition: ‘Erwin Blumenfeld (1897-1969) Photographs, drawings and photomontages’ at Jeu de Paume, Paris. Art Blart _ art and cultural memory archive. Geraadpleegd op 22 juni 2025
- ↑ Albera, François "Erwin Blumenfeld (1897-1969). Photographies, dessins et photomontages" au Jeu de Paume in 1895. Mille huit cent quatre-vingt-quinze 72 | 2014, 182-183. Geraadpleegd op 28 juni 2025
- ↑ In 1932 verhuisde de winkel naar Kalverstraat 151. In dit pand begon hij zijn fotostudio
- ↑ Deelnemers waren onder anderen George Grosz, Otto Umbehr, Man Ray, László Moholy-Nagy, Jean Arp, Robert Delaunay, Fernand Léger, Piet Mondriaan en Kurt Schwitters.
- ↑ Vogue Photographer Erwin Blumenfeld: Secrets of a Fashion Legend. Daily Beast, 14 september 2014. Geraadpleegd op 21 juni 2025