Eotephradactylus

Eotephradactylus eet een vis

Eotephradactylus is een geslacht van pterosauriërs, behorend tot de Lonchognatha, dat tijdens het late Trias leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika. De enige benoemde soort is Eotephradactylus mcintireae.

Vondst en naamgeving

Tussen de zomer van 2011 en 2023 werden opgravingen verricht in het PFV 393 beenderbed van het Petrified Forest National Park, Navajo County, Arizona door het National Museum of Natural History, deel van het Smithsonian Institution, en het Columbia College Chicago. In 2013 ontdekte Suzanne McIntire, tijdens het prepareren van een blok fossielen, resten van een pterosauriër. Deze prepareerde zij van 2018 af zelf verder. De vondst werd in 2019 gemeld in de wetenschappelijke literatuur.

Diagram van de gevonden skeletelementen

In 2025 werd de typesoort Eotephradactylus mcintireae benoemd en beschreven door Ben T. Kligman, Robin L. Whatley, Jahandar Ramezani, Adam D. Marsh, Tyler R. Lyson, Adam J. Fitch, William G. Parker en Anna K. Behrensmeyer. De geslachtsnaam is afgeleid van het Grieks ἠώς, èoos, "(godin van de) dageraad", een verwijzing naar de hoge geologische leeftijd als oudste bekende pterosauriër uit Noord-Amerika, τέφρα, tephra, "as", een verwijzing naar de aslaag waarmee het fossiel gedateerd kon worden, en δάκτυλος, daktylos, "vinger", een gebruikelijk achtervoegsel in de namen van pterosauriërs sinds Pterodactylus, het eerste benoemde taxon van die groep. De beschrijvers bedoelden de combinatie als ash-winged dawn goddess. De soortaanduiding eert McIntire als ontdekster. Zij ging in 2024 met pensioen.

Het holotype, PEFO 53384, is gevonden in de Owl Rock-afzetting van de Chinleformatie die dateert uit het Norien en via de aslaag van de Pilot Rock-vulkaan vrij precies gedateerd kan worden op een ouderdom van 209,253 miljoen jaar. Het bestaat uit een linkerdentarium, dus het tanddragend bot van de linkeronderkaak. In het holotype staan vooraan nog wat tanden.

Drie specimina zijn aan de soort toegewezen, dus worden geacht van dezelfde soort te zijn als het holotype. Specimen PEFO 52926 is het binnenste uiteinde van een tweede kootje van de vleugelvinger. Specimen PEFO 53536 is een losse tand die meerdere knobbels bezit en dus kennelijk meer achter in de kaak gestaan heeft. PEFO 54092 is een losse tand met een enkelvoudige kroon die vermoedelijk voor in de kaak stond.

Beschrijving

Grootte

Het dentarium heeft een bewaarde lengte van eenenveertig millimeter. Tijdens het bergen van het blok werd een stuk van de voorzijde vernietigd. De oorspronkelijke lengte zou, ook lettend op wat langere afdrukken naast de zijkant, de vijfenvijftig millimeter van Eudimorphodon ranzii hebben kunnen benaderd, van welke soort de vleugelspanwijdte op een meter is geschat en het gewicht op 325 gram.

Onderscheidende kenmerken

De beschrijvers stelden een aantal onderscheidende kenmerken vast. Sommige daarvan zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. De dentaire tanden zijn driehoekig in doorsnede overdwars, overdwars afgeplat, hebben drie, vijf, zes of zeven knobbels en tonen meestal cannelures op de knobbel van het spits. In het voorste deel van het dentarium staan twee tanden die elkaar overlappen en gevolgd worden door een kort diasteem. Voor in de tandrij staat een grote naar achteren gekromde met fijne verticale richels in het glazuur. Bij bijna alle uitgekomen tanden wordt het spits afgeschuind door uitgebreide slijtfacetten.

Daarnaast is er een unieke combinatie van op zich niet unieke kenmerken. Bij sommige uitgekomen tanden is de kroon versmolten met de tandkas via gemineraliseerd weefsel. De vooraan aan de binnenzijde open groeve van de fossa Meckeliana raakt volledig omsloten door het bot van het dentarium ter hoogte van de voorrand van het raakfacet met het spleniale. De groeve en naastliggende richel op de buitenzijde van het dentarium ligt net onder de tandkassen. Het dentarium is het laagst op het middenpunt en loopt naar voren verbreed uit.

Skelet

Het dentarium is middenin laag en aan de uiteinden hoger zodat een hol profiel ontstaat zoals bij Caelestiventus. De gesloten fossa Meckeliana is een basaal kenmerk dat bekend is van basale Pterosauromorpha, maar dat nog niet eerder vastgesteld was bij pterosauriërs. Het spleniale bedekte minstens een stuk achterste deel van de fossa. De dunne wand van het dentarium loopt naar voren en beneden uit in een onderste kiel. Onder de binnenzijde van de tweede tand (als de voorste tand in het fossiel inderdaad de eerste is) bevindt zich een diep foramen. de buitenwand van het dentarium toont verder geen foramina en is glad net als bij Caelestiventus. De horizontale richel wordt gedeeld met alle bekende triadische pterosauriërs en is wellicht een synapomorfie van de Pterosauria.

In de onderkaak staan minstens vierentwintig tanden. Van de eerste vier tanden is de precieze vorm door beschadigingen onzeker. De kleine vijfde en zesde tand lijken drie knobbels te hebben in de vorm van scherpe puntjes in één vlak. Ze overlappen elkaar overdwars, schuin staand op de lengteas van de kaak, een kenmerk dat bij triadische pterosauriërs alleen van Raeticodactylus bekend is. De zevende tand heeft minstens vijf knobbels, de achtste drie en de negende zes; aanvullende knobbels kunnen afgesleten zijn. De tiende tand heeft zeven knobbels, de elfde vijf. Dit zijn de grootste tanden in de tandrij met een lengte van 1,8 millimeter.

Fylogenie

De fylogenetische positie van Eotephradactylus bleek nog niet zo eenvoudig vast te stellen, een gevolg van zijn hoge ouderdom en afkomst uit een tijdspanne waarin nog maar weinig pterosauriërs bestonden. Ingevoerd in een zeer algemene datamatrix viel Eotephradactylus in de Pterosauria uit, zoals verwacht, en als zustersoort van Eudimorphodon. Dat laatste kan echter het gevolg zijn van het slechts in de analyse opnemen van een beperkt aantal soorten. Bij een datamatrix met meer soorten bleek Eotephradactylus uit te vallen in een polytomie of "kam" met Seazzadactylus, een kleinere clade met Arcticodactylus, Eudimorphodon en Carniadactylus, en met de grotere claden Raeticodactylidae en Macronychoptera.

Het volgende cladogram toont de uitkomst van de tweede analyse.

Pterosauria 


Austriadactylus



Preondactylus





Peteinosaurus




Eotephradactylus



Seazzadactylus




Arcticodactylus




Eudimorphodon



Carniadactylus




Raeticodactylidae 

Caviramus




Yelaphomte



Raeticodactylus




Macronychoptera 

Dimorphodontia




Herbstosaurus



Novialoidea







Levenswijze

De afgesleten tandkronen wijzen op een dieet van kleine schaaldieren of wellicht vissen met harde ganoïde schubben, waarvan er veel in de Chinleformatie gevonden zijn, die vermoedelijk afgezet werd door een zich vertakkend riviersysteem. Het klimaat was warm; het gebied lag indertijd op Pangea bij de evenaar. Er leefden veel schildpadden.

Literatuur

  • Behrensmeyer, Anna K.; Whatley, Robin L.; Fitch, Adam J.; Parker, W.; McIntire, S.; Pritchard, Adam C.; Kligman, Ben T.; Cline, Richard G. 2019. "Taphonomy and paleocommunity reconstruction of a pterosaur-bearing fossil assemblage in the Upper Triassic of Arizona". Society of Vertebrate Paleontology 79th Annual Meeting. p. 60
  • (en) Kligman, Ben T., Whatley, Robin L., Ramezani, Jahandar, Marsh, Adam D., Lyson, Tyler R. (22 juli 2025). Unusual bone bed reveals a vertebrate community with pterosaurs and turtles in equatorial Pangaea before the end-Triassic extinction. Proceedings of the National Academy of Sciences 122 (29). ISSN:0027-8424DOI:10.1073/pnas.2505513122.